Garnalenemmertje
Visserijmuseum Zoutkamp
Die emmertjes waren heilig, daar mocht niks anders in. Ze werden gewassen voordat er schone, gepelde garnalen in kwamen. Garnalen pellen werd toen als thuiswerk gedaan. Ze kregen uitbetaald naar het gewicht dat gepeld was.
De emmertjes hingen bij opa en oma in de keuken. Mijn broer vertelde dat er een auto door de straat kwam met lawaai. “Genoat, genoat!”, zoals in het liedje van Ede Staal. Dus kom, haal ze op en ga ze pellen. Dan kwam de mensen uit de huizen met zinken emmers en daar schepten ze gewoon de garnalen in. Je kreeg zoveel als je wou hebben. Volgens mij werd niet genoteerd: Louwe heeft zoveel en Dina heeft zoveel. Dat zou tegenwoordig niet meer kunnen.
Opa en oma namen dan twee, misschien wel drie emmers. En dan gingen ze achter meteen zitten pellen. Ze moesten de gepelde garnalen voor een bepaalde tijd weer inleveren. Opa bracht ze altijd weg in die witte emmertjes.
Dan moesten ze naar de visafslag. Die was toen nog in het dorp. Daar werden ze gewogen en dan kreeg je betaald. Er stonden in het dorp van die grote kisten waar je de doppen van de garnalen in moest doen. Dat ging naar de garnalenfabriek, dat werd dan veevoeder.
Het was wel hard werken, voor bijna niks. Maar ze lieten het niet lopen hoor, die paar centen. Mijn opa en oma niet. Nee, want als wij dan onverwachts kwamen: “Ach, en nou heb ik garnalen”. Nou en, hè? Ik kon niet meepellen, ik kreeg ze er nooit heel uit.
Ik weet nog, tante Lida die pelde ook nog toen opa al overleden was. Pakte ik een keer een garnaal en zei: “Hij heeft oogjes”. Tante Lida zei: “Niet doen, niet doen, niet kijken!”. Maar toen was het bij mij al gebeurd, toen hoefde ik ze niet meer. Hij had oogjes. Hele mooie, heldere oogjes.