Hoedje
Landgoed Verhildersum
Ik weet nog wat mijn lievelingshoedje was: bruin hoedje met groene rozetjes op de rand.
Als kind droeg ik een hoedje. In het voorjaar werd er meestal weer een nieuw lintje om de hoed gemaakt of er kwam een roosje op. Dan leek het weer een beetje nieuwer. Ja, ik heb altijd een hoedje gedragen, als baby al. Mijn tweelingbroer had ook hoedje op.
Hoedenmaaksters had je ook in het dorp. Er waren er twee. Wij kwam bij dames Huizenga. Dan ging ik voor de voor de etalage staan. Ik weet nog wat mijn lievelingshoedje was: bruin hoedje met groene rozetjes op de rand. Die vond ik zo mooi. De rand van het hoedje stond vóór omhoog. Met een gouden kraaltje erin en groene rozetjes erop. Die mocht ik toen kopen. Weet niet meer hoe oud ik toen was.
Ik weet niet meer welke jas er bij dat bruine hoedje hoorde. Ken je die plaatjes van Ot en Sien? Ik had ook altijd van die witte schortjes voor. De meeste kinderen hadden dat wel, als de ouders zich dat konden permitteren. Schortjes werden meestal gemaakt door naaisters in het dorp.
Ik was dertien jaar, ging van school en moest naaien leren. Een enkeling werd dagmeisje, bijvoorbeeld bij een rijke boer. Maar dat was uitzondering, geen regel. Naailes kreeg ik eerst bij zusters Steendam in het dorp. Er waren daar meerdere meisjes in de leer. Zomen leerde je er. Maar je leerde er eigenlijk niks.
Toen ben ik voor naailes naar Leens gegaan. Daar waren heel veel meisjes, ze kwamen overal vandaan. Mevrouw Osinga was de lerares. Je mocht er voor jezelf naaien, dat was leuk. Ik maakte daar dingen voor moeder. Je leerde er patroontekenen. Dat was heel ingewikkeld.
Ik hou wel van een mooie jurk maken. Stof daarvoor kocht je in de winkel, bij fourniturenzaak. Heel mooi manteltje heb ik daar gekocht, tante ging met mij mee om dat te kopen. We gingen met de paardentram naar Leens om dat te kopen. De paardentram van Ulrum naar Winsum over Leens. Ik was toen een jaar of vijftien.